Ridder Raf wil bewijzen dat hij moedig is, maar hij is nog maar acht en zijn zwaard is van hout. Als een draak in slaap valt op de dorpsbrug, moet Raf hem op een slimme manier wekken zonder vuur te riskeren. Hij ontdekt dat helden ook slim en vriendelijk kunnen zijn.
Het verhaal
Hoofdstuk 1 – Een houten zwaard en een groot hart
In het dorpje Steenheuvel, waar de daken van stro waren en de kippen vrij rondliepen over het dorpsplein, woonde een jongen die Ridder Raf werd genoemd. Niet omdat hij al echt ridder was — hij was pas acht jaar oud — maar omdat hij dag en nacht oefende met zijn houten zwaard en altijd klaarstond om te helpen.
Raf droeg een helm van blik, die zijn vader uit een oude soepketel had gemaakt, en een rode cape van een versleten tafelkleed. Als hij door het dorp liep, boog hij galant naar de bakkersvrouw, de smid en zelfs de geit van boer Bram.
“Op een dag,” zei Raf elke ochtend tegen zijn spiegelbeeld, “zal ik een echte held zijn.”
Maar die dag leek nog ver weg. De andere ridders in het land hadden glimmende harnassen en echte zwaarden. Raf had enkel zijn houten wapen, zijn dappere hart en zijn fantasie.
Hoofdstuk 2 – De brug die niemand meer over durfde
Op een ochtend kwam het hele dorp in rep en roer bijeen. Veldwachter Vreek — een dikke man met een snor als een kattenstaart — kwam met zijn pet in de hand het plein opgerend.
“Een draak!” riep hij hijgend. “Een echte draak ligt te slapen op de brug naar de markt! Niemand kan er nog langs!”
Iedereen begon te roepen en te fluisteren. “Wat moeten we doen?” “Gaat hij vuur spuwen?” “Wie durft er zo dicht bij een draak te komen?”
Ridder Raf spitste zijn oren. Een draak? Op de brug? Dat was niet zomaar iets. Dat was een avontuur!
Hij holde naar zijn kamer, zette zijn helm recht, pakte zijn houten zwaard en rende richting de brug. Zijn hart bonsde in zijn borst als een trommel.
Hoofdstuk 3 – De slapende reus
Toen Raf bij de brug kwam, stokte zijn adem. Daar lag hij: een enorme, groene draak, opgerold als een kat in de zon. Zijn schubben glansden als smaragden, zijn adem blies wolkjes rook uit zijn neusgaten en zijn staart wiegde zachtjes heen en weer.
De brug kraakte onder zijn gewicht, maar de draak snurkte vredig. Boven zijn kop zat een klein vogeltje op een hoorn, alsof het zijn persoonlijke wachter was.
Een groep dorpelingen stond op veilige afstand te kijken. “We moeten hem wekken voordat iemand vast komt te zitten aan de overkant,” piepte de molenaar. “Maar zonder dat hij boos wordt,” fluisterde de kruidenvrouw.
“Laat mij het proberen,” zei Raf, terwijl hij naar voren stapte.
Een stilte viel. “Jij? Maar je bent een kind!” riep Veldwachter Vreek uit.
Raf knikte dapper. “Misschien is dat precies waarom het zal lukken.”
Hoofdstuk 4 – Een plan van veren
Raf wist dat draken berucht waren om hun vurige adem. Hij wist ook dat als hij zijn zwaard zou gebruiken, de draak zou schrikken — en misschien boos zou worden. Dat mocht niet gebeuren. Dus ging hij zitten, vlakbij de brug, en begon na te denken.
“Als ik de draak niet mag aanraken… en hem ook niet mag laten schrikken… dan moet ik hem misschien laten lachen,” mompelde hij.
Hij keek naar het vogeltje. Het was een ekster met een zilveren veer. En toen kreeg hij een idee.
Raf holde terug naar het dorp en vroeg alle kinderen om hem te helpen. “Breng me veren! Zo veel als je kunt vinden!” riep hij.
Binnen een uur had Raf een hele mand vol: kippenveren, ganzenveren, zelfs een pluim uit de hoed van de burgemeester.
Hij bond de veren met touwtjes aan een lange stok en sloop weer naar de brug.
Heel voorzichtig, met zijn tong tussen zijn tanden, stak hij de stok naar voren en… kietelde de draak onder zijn kin.
Hoofdstuk 5 – Gelach en gesis
De draak snurkte nog één keer diep. Toen rimpelde zijn snuit. Zijn lip krulde op. Zijn schouders begonnen te schokken.
En ineens…
“GROEMWHAHAHA!”
De draak rolde zich op zijn rug van het lachen. Hij wiebelde heen en weer, zijn buik sidderde en zijn staart zwiepte. Raf sprong net op tijd opzij.
“Wat is dát nou voor grapjas?” brulde de draak, terwijl hij traantjes van het lachen uit zijn ogen wreef.
“Ik wilde u niet laten schrikken, edele draak,” zei Raf. “Maar u lag op onze brug. En de mensen willen naar de markt.”
De draak keek verbaasd. “Ach! Ik wist niet dat ik in de weg lag. Het is zo’n warme plek in de zon… Ik dacht: een kort dutje kan geen kwaad.”
Raf glimlachte. “Dat begrijpen we. Maar zou u misschien een eindje willen opschuiven?”
De draak knikte. “Voor een jongen die me wakker maakt met veren en beleefdheid? Zeker weten.”
Hoofdstuk 6 – Eindelijk een echte held
Toen de draak van de brug rolde en zich uitrekte met een geeuw, begonnen de dorpelingen te juichen. Veldwachter Vreek gooide zijn pet in de lucht, en zelfs de burgemeester klapte in zijn handen.
“Ridder Raf!” riep iemand. “Hij heeft de draak verslagen!”
“Niet verslagen,” zei Raf. “Bevriend.”
De draak grinnikte en tikte Raf op zijn helm. “Als ik ooit nog een schildknaap nodig heb, weet ik wie ik moet vragen.”
Vanaf die dag was Raf niet langer bijna een ridder. Hij was Ridder Raf, de Slimme. De Vredestichter. De jongen met het houten zwaard en het gouden hart.
En elke keer als de draak weer op de brug lag te slapen, bracht Raf hem een kussen, een deken — en een stok vol veren, voor het geval hij weer te hard snurkte.
Hoofdstuk 7 – Thee met een draak
Die middag, terwijl de brug weer vrij was en de marktvrouwen hun kramen opzetten, zat Raf samen met de draak onder een grote eik net buiten het dorp. Ze hadden een kleed uitgespreid met een potje kruidenthee en een schaal koekjes van de bakker.
“Waarom sliep u eigenlijk op de brug?” vroeg Raf nieuwsgierig, terwijl hij een koekje doopte.
De draak snoof zacht en keek wat verlegen. “Ik was verdwaald,” zei hij. “Ik kom uit het Noorden, uit de IJsgrotvallei. Ik was op weg naar mijn neef, maar ik volgde de verkeerde wolk.”
“Wolken?” vroeg Raf, verbaasd.
“Ja, draken volgen vaak de vorm van wolken. Mijn neef zei: ‘Volg de wolk die op een schapenhoofd lijkt.’ Maar ik zag er één die meer op een geit leek, denk ik.”
Raf giechelde. “Dat kan gebeuren. Maar weet u, u kunt ook gewoon vragen naar de weg.”
De draak knikte langzaam. “Dat zeg je nu, maar de meeste mensen rennen gillend weg als ik ‘Hallo’ zeg.”
Raf dacht even na. “Misschien moeten ze gewoon eerst leren dat niet alle draken boos of gevaarlijk zijn.”
“En misschien moeten draken leren om op betere plekken te slapen,” bromde de draak met een grijns.
Hoofdstuk 8 – Een nieuw bord
De volgende dag timmerde Raf samen met de dorpssmid een houten bord. Op het bord schreef hij in grote letters:
DRAAKVRIENDELIJK DORP – SLAPEN OP DE BRUG: NIET TOEGESTAAN. THEE WELKOM!
Het bord werd vlak bij de brug geplaatst, en sindsdien wisten alle reizende wezens — groot, klein, of schubachtig — dat Steenheuvel een dorp was van slimme dapperheid en beleefde helden.
Raf bleef oefenen met zijn houten zwaard, maar hij wist nu iets wat belangrijker was dan vechten: dat moed ook zit in woorden, in luisteren, en in lachen — zelfs met een draak.