In een stille vallei groeit een bloem die alleen ’s nachts bloeit en wensen vervult. Een nieuwsgierige vos en een wijze uil moeten samenwerken om de bloem te beschermen tegen een gulzige wolf die alle wensen voor zichzelf wil hebben.
Het verhaal
Hoofdstuk 1: De Fluisterende Vallei
Ver, ver weg, achter de hoogste heuvels en diep in het groenste woud, lag een geheime plek die niemand kende, behalve de dieren die daar woonden. Ze noemden het De Fluisterende Vallei, want als je goed luisterde, kon je de wind horen praten. Hij fluisterde oude verhalen tussen de bladeren, zong slaapliedjes door het gras, en blies zachte kusjes op de bloemen.
In het midden van die vallei stond iets heel bijzonders: een bloem die alleen ’s nachts bloeide. Niemand wist waar ze vandaan kwam, maar elke avond bij volle maan opende ze langzaam haar zilverwitte blaadjes. Ze glansde als maanlicht en rook naar honing met een vleugje sterrenstof.
Ze heette de Nachtbloem, en wie haar vond en een wens deed — een echte, lieve wens — die kreeg soms wat hij hoopte.
Maar… alleen één wens per nacht. En alleen als je hart het goed meende.
Hoofdstuk 2: Vos Vesper
Aan de rand van het bos woonde een kleine, slimme vos. Zijn naam was Vesper. Vesper had een vacht zo rood als herfstbladeren, ogen zo glinsterend als dauwdruppels, en een neus die altijd overal in wilde snuffelen. Hij was nieuwsgierig, vrolijk en een tikkeltje ondeugend.
Op een avond zat hij op een boomstronk te luisteren naar de oude eekhoorn, die verhalen vertelde bij het kampvuur.
“En dan,” zei de eekhoorn geheimzinnig, “opent de bloem zich als de maan precies in het midden van de hemel staat. En dan kun je een wens doen. Maar pas op: ze weet of je wens uit je hart komt… of uit je hebberige buik.”
Vesper’s oren spitsen zich. Een wens?
Hij sprong op. “Wat zou ík wensen?” dacht hij. “Misschien een boom vol bessen? Of een dekentje van wolken?”
Die nacht kon hij niet slapen. Dus… sloop hij stilletjes de vallei in.
Hoofdstuk 3: De Wachtende Uil
Net toen Vesper tussen de struiken door wilde kruipen, klonk er een zachte hoe-hoe boven zijn kop.
“Niet zo snel, jonge vos.”
Op een dikke tak zat Uil Onno, de oudste en wijste van alle dieren in het woud. Zijn veren waren wit met grijze vlekken, en zijn ogen glinsterden als de sterren.
“Wat kom jij doen bij de Nachtbloem?” vroeg Onno vriendelijk.
“Ik wil haar zien!” zei Vesper opgewonden. “Misschien zelfs… een wens doen!”
Uil knikte. “De bloem is mooi. Maar ze is ook kwetsbaar. Ze moet beschermd worden tegen wie haar kwaad wil doen.”
“Kwaad?” vroeg Vesper. “Wie zou zoiets doen?”
Hoofdstuk 4: De Schaduw op de Berg
Ver weg, op een rots bij de rand van het bos, zat Wolf Wodan. Zijn vacht was donkergrijs, zijn ogen geel en scherp. Hij had alles al geprobeerd te krijgen wat hij wilde: het grootste hol, de dikste botten, het meeste eten.
Maar hij was nooit tevreden.
Toen hij hoorde over de Nachtbloem, begonnen zijn ogen te glimmen.
“Eén wens per nacht?” gromde hij. “Wat als ik haar stiekem pluk… en álle wensen van elke nacht voor mezelf hou?”
Hij lachte. “Dan ben ik de machtigste in het hele woud!”
En met grote, zachte stappen sloop hij naar de vallei.
Hoofdstuk 5: Slimme Streken
Vesper merkte als eerste dat er iets niet klopte. Een rilling gleed langs zijn rug.
“Onno… er komt iets aan. Iets groots.”
Uil Onno kneep zijn ogen samen en spreidde zijn vleugels.
“We moeten haar beschermen. Maar dat kunnen we niet alleen met woorden. We moeten slim zijn.”
Samen bedachten ze een plan.
Vesper zou de wolf afleiden, terwijl Onno de wind zou roepen om de bloem te verbergen.
De maan stond hoog. De bloem begon te bloeien — haar blaadjes glansden als kleine spiegels. Het was alsof ze de sterren riep om te dansen.
Maar vlak voordat ze helemaal open bloeide…
BOEM.
Daar was de wolf.
Hoofdstuk 6: Jacht en Vlucht
Wolf Wodan stoof naar voren. “Van mij!” brulde hij. “De bloem is van mij!”
Maar Vesper was sneller.
“Hé, grote blafkop!” riep hij ondeugend. “Durf je mij te vangen?”
Hij sprong van steen naar steen, tussen de struiken door. Wolf gromde en stoof erachteraan.
Ondertussen sloeg Onno met zijn vleugels. De wind kwam opzetten. Hij blies door de vallei, liet de bomen wiegen en zong zijn lied.
De bloem begon te beven… en sloot langzaam haar blaadjes.
Toen de wolf eindelijk bij haar kwam, was het te laat. De bloem was stil. Geen licht. Geen geur. Geen magie.
Hoofdstuk 7: Een Stil Wensje
Wolf Wodan stampte op de grond. “Waarom werkt het niet?! Ik wil wensen! Nu!”
Onno landde rustig op een tak boven hem.
“De Nachtbloem luistert naar je hart. Niet naar je honger.”
Vesper kwam erbij. Hij keek niet boos, maar wel serieus.
“Waarom wil je zoveel?” vroeg hij zacht.
De wolf bromde. “Omdat ik bang ben dat ik anders niets heb. Als ik alles heb… dan ben ik niet alleen.”
Vesper knikte langzaam. “Maar weet je? Soms… als je deelt, krijg je juist méér.”
Wolf Wodan keek naar de bloem. Toen naar Vesper. En naar Onno.
Heel zacht fluisterde hij: “Ik wens… dat ik leer hoe ik vrienden maak.”
En precies op dat moment… trilde de bloem. Eén blaadje opende zich. Een klein zilveren vonkje steeg op, danste in de lucht… en verdween in de nacht.
Hoofdstuk 8: Wachters van de Wens
Sinds die nacht was alles anders.
De Nachtbloem bloeide nog steeds — maar nu stonden er drie wachters om haar heen. Niet om haar te gebruiken. Maar om haar te beschermen.
Vesper, met zijn slimme streken.
Onno, met zijn wijze woorden.
En Wodan, met zijn nieuwe hart.
Soms kwam er een klein konijntje met een wens. Of een oude das met een droom. En als de wens oprecht was, opende de bloem zich… en gaf een vonkje.
En wie dan goed luisterde, hoorde misschien een zacht gefluister in de wind.
De stem van de bloem.