Elke nacht verschijnt er midden in de stad een geheimzinnige winkel die alleen kinderen kunnen zien. De eigenaar, Meneer Sterrenstof, verkoopt dromen, maanlicht en fluisterende zandkorrels. Wanneer Luna per ongeluk een nachtmerrie koopt, moet ze leren hoe ze licht kan maken in haar eigen dromen.
Het verhaal
Hoofdstuk 1: De winkel die er niet was
Luna lag wakker in haar bed. De maan scheen door een kier in het gordijn en tekende een zilveren streep over haar deken. Het huis was stil, maar haar hoofd was vol. Ze dacht aan de toets van morgen, aan het vreemde geluid in de gang, en een klein beetje aan monsters onder haar bed.
Ze draaide zich om en zuchtte.
“Kon ik maar even ergens anders zijn,” fluisterde ze.
Op dat moment gleed er een zacht licht langs haar raam. Niet het licht van een auto, niet het licht van een lantaarn. Het flonkerde als sterren die in een plas vallen. Nieuwsgierig schoof Luna uit bed, liep naar het raam en keek naar buiten.
In het midden van de straat stond ineens een winkel die er de hele dag nog niet had gestaan. De huizen om haar heen waren donker en gewoon, maar daar tussenin straalde een klein gebouwtje. De deur was rond, alsof iemand er een maan uit had gesneden. De ramen leken van melkglas, maar er danste licht achter, alsof er lampjes van vuurvliegjes binnen zweefden.
Boven de deur hing een bord dat zachtjes glinsterde. De letters bewogen, alsof ze van sterrenstof waren gemaakt:
NACHTWINKEL – ALLEEN ZICHTBAAR VOOR KINDEROGEN
Luna kneep haar ogen dicht en weer open. De winkel was er nog steeds. Haar hart bonsde.
“Ben ik aan het dromen?” fluisterde ze.
Alsof de winkel haar hoorde, ging de ronde deur langzaam een stukje open. Een wolkje goud stof dwarrelde naar buiten, alsof de nacht zelf even nieste.
Luna voelde een kriebel in haar buik. Ze wist dat ze eigenlijk in bed moest blijven, maar haar nieuwsgierigheid was groter dan haar angst. Ze trok snel haar warme trui over haar pyjama, stapte op haar sloffen en opende heel zacht de slaapkamerdeur. Het huis bleef stil. Papa snurkte aan het einde van de gang, en mama mompelde iets in haar slaap.
Luna sloop de trap af, opende de voordeur en stapte de koele nacht in. De lucht rook naar vochtige stenen en een beetje naar regen die misschien morgen zou vallen. De straat was leeg, behalve die ene, lichtgevende winkel.
Toen ze dichterbij kwam, merkte ze iets geks. De lantaarnpalen om de winkel heen werden zachter, alsof ze hun licht fluisterend doorgaven aan het gebouwtje. De schaduwen van de bomen bogen een stukje opzij. Alsof ze ruimte maakten.
Luna legde haar hand op de ronde deur. Ze was warm, net als de zijkant van een kop warme chocolademelk. De deur ging vanzelf verder open, zonder een geluid.
En daar, midden in de winkel, stond een man met haar zo wit als verse sneeuw en ogen die glommen als de nachtelijke hemel vol sterren. Hij droeg een lange paarse jas met zakken die leken te bewegen, alsof er licht in verborgen zat.
“Welkom, Luna,” zei hij met een glimlach. “Je bent precies op tijd.”
Hoofdstuk 2: Meneer Sterrenstof en zijn bijzondere spullen
Luna keek om zich heen met grote ogen. De winkel was veel groter vanbinnen dan vanbuiten. De muren waren bedekt met planken vol glazen potjes, flessen, doosjes en zakjes. Alles glansde, trilde, fonkelde of fluisterde zacht. Het rook naar vanille, nachtbloemen en een heel klein beetje naar kampvuur.
“Hoe weet u mijn naam?” vroeg Luna.
De man boog kort. “Ik ben Meneer Sterrenstof. Ik verkoop alles wat een nacht mooi, rustig of spannend maakt. En soms… alles wat een nacht een beetje te spannend maakt.” Zijn ogen twinkelden. “En namen waaien altijd met de sterren mee. Zo ben ik het te weten gekomen.”
Luna liep langs een plank met potjes waarin licht golfde als water. Op het label van een potje stond: Vers gevangen maanlicht. Goed schudden voor gebruik.
Ze glimlachte.
“Verkoopt u echt maanlicht?”
“Maar natuurlijk,” zei Meneer Sterrenstof. “En kijk daar.” Hij wees naar een rij flesjes met zand. Elk flesje had een andere kleur. “Fluisterende zandkorrels. Een beetje op je kussen en je hoort de zachtste verhalen uit de woestijn, recht in je oor.”
Luna luisterde. Inderdaad hoorde ze een heel zacht gezang, als de wind die langs duinen streek.
“En wat is dat dan?” Ze wees naar een donkere hoek waar een vitrine stond. Daarin zweefde iets zwarts, als rook, maar dan dikker. Soms leek het op een spin, dan weer op een wolk, dan weer op een angstige schaduw onder een bed.
Meneer Sterrenstof werd ineens serieus.
“Dat… zijn nachtmerries,” zei hij zacht. “Heel sterke dromen die zich voeden met angst. Ze komen hier naartoe als kinderen ze niet meer nodig hebben. Ik bewaar ze, totdat ik ze kan veranderen.”
“Veranderen in wat?” vroeg Luna ademloos.
“In lessen,” zei Meneer Sterrenstof. “In verhalen. In moed. Maar dat is lastig werk.”
Luna moest slikken. Ze keek snel de andere kant op.
“Ik dacht dat u alleen mooie dingen verkocht.”
Hij glimlachte vriendelijk. “Een nacht zonder schaduw is soms te helder. Kinderen leren van beide. Maar mijn klanten mogen alleen kopen wat bij hun hart past.”
Luna draaide een rondje midden in de winkel. Ze voelde zich licht, alsof ze zelf van sterrenstof was.
“Kunt u mij misschien een droom verkopen? Een vrolijke dan. Ik kan niet zo goed slapen de laatste tijd.”
Meneer Sterrenstof keek haar een moment onderzoekend aan.
“Je hebt onrust in je hoofd,” zei hij nadenkend. “Angst voor morgen. Angst voor dingen die misschien nooit gebeuren. Wat je nodig hebt is geen gewone droom, Luna.”
Hij liep naar een plank waar kleine doosjes stonden, versierd met zilveren lijnen. De doosjes trilden een beetje, alsof er iets in sprong. Hij pakte er een, draaide zich om en… op dat moment klonk er achter Luna een zachte klonk.
Ze schrok en draaide zich om. De vitrine met de nachtmerries stond nu op een kier. Eén van de zwarte wolken was verdwenen.
“Eh… was dat al zo?” vroeg Luna.
Meneer Sterrenstof verstijfde. “Dat… zou niet moeten kunnen.”
Hoofdstuk 3: De vergissing
Nog voor hij klaar was met praten, voelde Luna iets kouds langs haar enkel glijden. Ze keek naar beneden en zag een schaduw, lang en kronkelend, die zich om haar voet wikkelde als een te strakke sok.
“Wat is dat?” riep ze.
De schaduw schoot omhoog, langs haar been, over haar buik en verdween in haar borstkas, precies ter hoogte van haar hart. Luna hapte naar adem en viel op haar knieën. Het voelde alsof iemand een pot zwarte verf over haar binnenwereld gooide.
Het licht in de winkel flikkerde. Een paar potjes met maanlicht begonnen onrustig tegen hun plank te tikken. De fluisterende zandkorrels vielen even stil.
Meneer Sterrenstof zette het doosje op de toonbank en knielde bij Luna neer.
“Rustig ademen,” zei hij. “In… en uit. Het gaat goed komen.”
“Wat… wat was dat?” Luna’s stem trilde.
“Een nachtmerrie,” antwoordde hij. “Eentje die niet wachtte op toestemming.”
“Maar… ik wilde helemaal geen nachtmerrie.” Luna’s ogen vulden zich met tranen. “Ik wilde juist een mooie droom…”
“Dat weet ik.” Meneer Sterrenstof keek schuldbewust naar de vitrine. “Hij moet zich op jou hebben vastgeklampt toen de vitrine open ging. De meest hongerige nachtmerries kiezen vaak de dapperste kinderen. Omdat daar veel licht te halen valt.”
Luna schudde haar hoofd. “Ik ben niet dapper.”
Hij glimlachte zacht. “Dat denk je. Maar jij kwam midden in de nacht uit bed, liep naar een onbekende winkel, en stapte naar binnen. Dat doen alleen kinderen met een groot, moedig hart.”
Luna voelde nog steeds kou in haar buik.
“Wat gebeurt er nu met mij?”
“Vanavond,” zei Meneer Sterrenstof, “als je weer in bed ligt, zal de nachtmerrie zich laten zien. Hij zal proberen je bang te maken met alles waar je al over piekert. Maar je hoeft niet machteloos te zijn.”
“Hoezo niet?” Luna keek omhoog.
“Omdat je licht mee kunt nemen,” zei hij. “Niet alleen van mij, maar vooral van jezelf.”
Hij liep naar een hoge plank, haalde een potje met zacht goud licht tevoorschijn en zette het op de toonbank. Daarnaast legde hij een klein stoffen zakje waar een heel kleine gloed uit kwamen, als gloeiende zandkorrels.
“Dit is een beetje maanlicht, verdund zodat je er niet blind van wordt. En dit zijn fluisterende zandkorrels speciaal voor jou. Ze helpen je te luisteren naar je eigen stem in plaats van naar de schaduw.”
“Maar hoe gebruik ik dat in mijn droom?” vroeg Luna.
Meneer Sterrenstof tikte zacht met zijn vinger tegen haar voorhoofd.
“De nachtwinkel is niet alleen buiten, Luna. Als je je ogen sluit, kun je hem vanbinnen terug vinden. De potjes en zakjes die je nu ziet, zul je dan zelf moeten maken. Van je herinneringen, je lach, je moed en alles waar je van houdt.”
Dat klonk ingewikkeld. Luna fronste.
“En als ik dat niet kan?”
“Dan leer je het vannacht,” zei hij. “Nachtwinkels zijn er om te leren. En jij bent niet alleen.”
Hoofdstuk 4: De droom begint
Luna wist niet meer precies hoe ze terug in haar bed was gekomen. Het was alsof de vloer onder haar voeten zacht werd en haar optilde. De winkel vervaagde, de ronde deur werd een cirkel van licht die kleiner en kleiner werd, tot hij verdween in de donkerte achter haar ogen.
Toen ze haar ogen weer opendeed, lag ze onder haar eigen deken. De kamer was hetzelfde, maar toch anders. De maan scheen nog steeds, maar het licht leek scherper. Schaduwen in de hoeken van de kamer waren dieper, donkerder, alsof ze zaten te wachten.
Luna slikte.
“Het is maar een droom,” fluisterde ze. “Ik slaap. Ik ben in mijn eigen bed.”
In de hoek naast de kast begon iets te bewegen. Een zwarte sliert kwam los van de schaduw van de stoel. Hij werd dikker, groter, tot hij de vorm aannam van een wezen zonder gezicht. Alleen twee gele ogen, groot en glanzend, staarden haar aan.
“Luna…” fluisterde het. De stem klonk als krassende takken tegen het raam. “Je kunt het morgen niet. Je gaat fouten maken. Iedereen lacht je uit. Je blijft maar piekeren. Je hoort mij. Je weet dat ik gelijk heb.”
Luna trok haar deken dichter om zich heen. Haar hart klopte in haar keel.
“Ga weg,” fluisterde ze.
De nachtmerrie groeide. Hij strekte lange armen uit die leken op rook. Op een van de armen verschenen kleine beelden, alsof er schermpjes in zaten. Ze zag zichzelf op school. Ze stond voor de klas, het bord vol sommen. Haar hand trilde, het krijtje brak. Kinderen lachten. De meester keek teleurgesteld.
“Zie je wel?” siste de nachtmerrie. “Je bent niet goed genoeg.”
Tranen sprongen in Luna’s ogen. Ze kneep ze dicht, heel stevig. Plotseling herinnerde ze zich de woorden van Meneer Sterrenstof.
In… en uit.
Luna ademde diep in. En weer uit.
“Dit is mijn droom,” fluisterde ze tegen zichzelf. “Mijn nacht. Mijn hoofd.”
Ze stelde zich de nachtwinkel voor. De ronde deur. De potjes. Het maanlicht. De fluisterende zandkorrels.
In de donkerte achter haar gesloten ogen verscheen een heel klein lichtpuntje. Zo klein als een lucifer die net wordt aangestoken. Het lichtje knipperde.
“Kom op,” moedigde Luna zichzelf aan. “Nog een keer.”
Ze dacht aan het gevoel van haar lievelingsknuffel in haar armen. Aan hoe mama haar voorlas. Aan de geur van pannenkoeken op zondag. Aan de keer dat ze een moeilijke som wél had opgelost en de meester glimlachte.
Het lichtpuntje groeide. Het werd een klein potje, precies zoals in de winkel. Binnenin danste zacht goud licht. Er verscheen een labeltje met sierlijke letters: Eigen maanlicht. Gemaakt door Luna.
Luna opende haar ogen weer. De nachtmerrie stond nu dichterbij, maar het potje licht zweefde boven haar dekens. De schaduwen weken een stukje terug.
“Wat is dat?” grauwde de nachtmerrie.
“Dit?” Luna ging rechter zitten. Haar stem trilde nog, maar er zat ook iets stevigers in. “Dit is mijn licht. Gemaakt van alles wat ik mooi vind. Jij hebt hier niets over te zeggen.”
Hoofdstuk 5: Licht tegen schaduw
De nachtmerrie siste. Zijn gele ogen werden kleiner, tot twee dunne streepjes.
“Licht dooft altijd,” fluisterde hij. “Angst blijft. Ik ben sterker dan jij.”
Het wezen liet een nieuwe arm ontstaan. Deze arm toonde beelden van de avond dat Luna in bed lag en niet kon slapen. Hoe ze lag te draaien. Hoe ze zich klein voelde. Hoe alle zorgen als zware stenen op haar borst lagen.
Luna voelde de kou terugkomen. De kamer leek te krimpen. Het potje maanlicht flakkerde.
“Misschien heeft hij gelijk,” dacht ze even. “Misschien ben ik wel te bang…”
Toen hoorde ze iets zachts. Een fluistering, zoals het ruizen van zee in een schelp. Het kwam van onder haar kussen. Luna schoof haar hand eronder en haalde een klein stoffen zakje tevoorschijn. Het zat er opeens, alsof het er altijd had gelegen. Het zakje gloeide heel zacht.
“Fluisterende zandkorrels,” mompelde ze. “Speciaal voor mij.”
Ze opende het zakje. Er dwarrelden een paar gouden korrels op haar hand. Zodra ze haar huid raakten, hoorde ze stemmen. Niet hard, maar warm en dichtbij.
“Luna, weet je nog die keer dat je struikelde, maar toch verder liep?” klonk de stem van haar vader.
“Luna, ik ben trots op hoe je je best doet,” klonk de stem van haar moeder.
“Jij bent goed in verhalen verzinnen,” hoorde ze haar beste vriendin zeggen.
De nachtmerrie kromp een stukje. Zijn armen werden dunner, zijn schaduwen minder dik.
“Hou daar mee op,” gromde hij. “Luister naar mij. Ik laat je zien hoe alles fout gaat. Dat is de waarheid.”
“Dat is jouw waarheid,” antwoordde Luna. Ze voelde de tranen nog, maar ze voelde ook iets nieuws. Iets warms. “Maar ik heb ook mijn eigen stem. En die is belangrijker.”
Ze gooide de gouden zandkorrels in de lucht. Ze bleven om haar heen zweven, als kleine sterren. Ze fluisterden steeds opnieuw woorden van vertrouwen, moed en liefde. De kamer vulde zich met lichtpuntjes.
“Stop!” riep de nachtmerrie. “Je maakt het te licht, ik kan je zo niet goed meer bang maken!”
“Precies,” zei Luna. Ze stond nu helemaal rechtop op haar bed. “Je mag er zijn. Je bent een deel van mijn hoofd. Maar jij bent niet de baas. Jij bent alleen een schaduw. En schaduwen hebben licht nodig om te bestaan.”
De nachtmerrie viel stil. Zijn gele ogen werden nu groot en rond. Hij leek te twijfelen.
Luna pakte het potje met maanlicht. Ze draaide het deksel eraf. Een warme straal goud licht stroomde haar kamer in. De schaduwen werden zachter, ronder, minder scherp. De nachtmerrie begon langzaam te vervagen. Eerst de armen, toen het lijf.
“Als jij terug wilt in de winkel van Meneer Sterrenstof,” zei Luna rustig, “dan moet je kleiner worden. Klein genoeg om een les te worden. Een herinnering dat ik licht in mij heb, zelfs als ik bang ben.”
De nachtmerrie beefde. Hij keek nog een laatste keer dreigend, maar het leek meer verdrietig dan boos.
“Je komt mij soms nog tegen,” fluisterde hij. “Wanneer je weer twijfelt.”
“Dat mag,” zei Luna. “Maar ik neem dan mijn licht mee.”
Met een zucht viel de nachtmerrie in elkaar als rook. Hij draaide rond, werd een dunne zwarte sliert en verdween door een klein onzichtbaar gaatje in de muur. De kamer was weer gewoon. De kast was een kast. De stoel was een stoel.
Alleen het potje maanlicht bleef nog even zweven. Zacht, als een glimlach.
Hoofdstuk 6: De les van de nacht
De volgende ochtend werd Luna wakker met een rustig gevoel in haar buik. De zon scheen nu in plaats van de maan. Haar kamer zag er gewoon uit. Geen zwevend licht, geen mysterieuze zakjes, geen schaduwen met ogen. Alleen haar knuffel, haar dekbed en haar kleren die slordig over de stoel hingen.
“Was het allemaal een droom?” vroeg ze zacht.
Toen ze zich omdraaide in bed, voelde ze iets onder haar kussen. Ze schoof haar hand eronder en haalde een klein korreltje tevoorschijn. Het was goud en glinsterde heel even, voordat het veranderde in gewoon zand.
Luna glimlachte.
“Misschien was het een droom,” zei ze. “Maar dan wel een echte.”
Beneden bij het ontbijt keek haar moeder haar aandachtig aan.
“Je ziet er uitgerust uit,” zei ze. “Heb je lekker geslapen?”
Luna knikte. “Ik had een spannende droom. Maar ik heb geleerd dat ik zelf licht kan maken in mijn hoofd.”
Haar vader keek nieuwsgierig. “En hoe doe je dat dan?”
“Door te denken aan alles wat goed gaat,” zei Luna. “En aan mensen die in mij geloven. Dan worden de bange dingen kleiner.”
Mama lachte warm. “Dat is een mooie les.”
Later, op school, moest Luna inderdaad een toets maken. Haar hart klopte sneller toen ze het papier kreeg. Heel even voelde ze een koude rilling. Alsof ergens ver weg een dunne schaduw naar haar keek.
Maar toen dacht ze aan de nachtwinkel. Aan Meneer Sterrenstof met zijn paarse jas. Aan het potje maanlicht dat ze zelf had gemaakt. Ze ademde rustig in en uit.
Ik ben niet perfect, dacht ze. Maar ik doe mijn best. En dat is genoeg.
Ze begon te schrijven. De sommen leken minder dreigend dan eerst. Alsof iemand het scherpe randje eraf had gehaald.
Die avond, toen de zon al lang onder was, liep Luna weer naar het raam. Ze keek naar de straat beneden. De lantaarnpalen brandden. De stoep was leeg. Geen winkel te zien.
“Misschien komt hij alleen als ik hem echt nodig heb,” fluisterde ze.
Op dat moment dwarrelde er een klein vonkje licht voorbij haar raam. Slechts één. Heel klein. Het maakte een boogje in de lucht, alsof iemand naar haar zwaaide. Toen viel het langzaam naar beneden en verdween.
Luna glimlachte.
“Dank u wel, Meneer Sterrenstof,” zei ze tegen de nacht. “Ik weet nu dat nachtmerries niet sterker zijn dan mijn licht.”
Ze kroop in bed en sloot haar ogen. In haar hoofd stond nu een kleine, eigen nachtwinkel. Niet zo groot als die van Meneer Sterrenstof, maar hij groeide elke keer als ze haar moed gebruikte. Op de planken stonden potjes met herinneringen aan leuke dagen, zakjes met warme woorden en een klein doosje met het label: Voor als het even moeilijk is.
De nachtmerries waren er nog ergens, ver weg, opgeslagen als oude boeken. Maar ze hadden hun scherpe tanden verloren.
En wanneer Luna zich een keer weer bang of gespannen voelde, wist ze wat ze moest doen. Rustig ademen. Herinneren wat fijn is. Haar eigen maanlicht aansteken.
Want dat was de les van de nachtwinkel van Meneer Sterrenstof.
Dat het sterkste licht niet in een potje zit, niet in een zakje en niet in een fles.
Maar diep in het hart van een kind dat leert vertrouwen op zichzelf.