In een dorp dat elke dag opnieuw begint, merkt de slimme jongen Daan dat niemand zich iets van gisteren herinnert. Met hulp van een meisje dat dromen kan lezen, bouwt hij een brug die tijd kan overbruggen, zodat de mensen eindelijk kunnen leren van wat ze meemaken.
Het verhaal
Hoofdstuk 1: De dag die steeds opnieuw begon
Daan werd wakker van het zachte getingel van de klokken. Het klonk precies zoals gisteren, maar niemand zou dat beamen. Terwijl hij opstond, merkte hij opnieuw dat alles in zijn huis er net zo uitzag als altijd. Het was alsof de wereld geen stap verder kwam, alsof elke dag op exact hetzelfde punt werd teruggezet.
Aan de ontbijttafel vroeg hij:
‘Mam, wat hebben we gisteren gegeten?’
Zijn moeder glimlachte alsof hij een grap maakte.
‘Gisteren bestaat nog niet, Daan. Vandaag is er gewoon.’
Zijn vader knikte er achteloos bij.
‘Je moet niet zo vreemd denken, jongen.’
Maar Daan dacht niet vreemd. Hij wist dat ze ongelijk hadden. Hij herinnerde zich dagen vol regen, ruzie, grapjes en kleine ongelukjes. Hij wist zelfs nog hoe hij eens van de brug in de rivier was gesprongen om een bal te redden. De koude schok voelde hij nog in zijn spieren, al was het al zeker een dag geleden.
Buiten op straat werd het niet beter. De bakker zong dezelfde melodie. De timmerman sloeg met dezelfde hamer op exact hetzelfde hek. Zelfs de duiven op het plein leken precies dezelfde rondjes te vliegen.
‘Gisteren is weg,’ zei iedereen.
Maar Daan wist dat gisteren bestond. Alleen hij droeg het met zich mee.
Hoofdstuk 2: Het meisje dat dromen kon lezen
Die middag zat Daan op de rand van de fontein toen een meisje met donkere krullen naar hem toe liep. Ze droeg een blauw jurkje met kleine sterren die fonkelden in de zon.
‘Je denkt aan gisteren,’ zei ze zonder hem eerst te groeten.
Daan keek verbaasd op. ‘Hoe weet jij dat?’
‘Ik ben Noor,’ zei ze. ‘Ik kan dromen lezen.’
Ze ging naast hem zitten en keek in het water.
‘Ik zie in mijn dromen dingen die mensen de volgende dag vergeten. Ik zie het dorp zoals het echt is. Ook jou zag ik. Op de brug, met nat haar.’
Daan slikte.
‘Dus ik ben echt gesprongen?’
‘Ja,’ zei Noor. ‘En niemand weet het meer. Behalve jij. En ik heb het gezien in mijn slaap.’
Noor legde uit dat de tijd in hun dorp vreemd liep.
‘Elke dag is als een losse steen. Er ligt geen brug tussen vandaag en gisteren. Alles valt ertussen en verdwijnt.’
Daan keek op.
‘Dan moeten we die brug bouwen,’ zei hij langzaam.
Noors ogen lichtten op.
‘Dat droom ik al heel lang.’
Hoofdstuk 3: Dromen op papier
’s Avonds nam Noor hem mee naar de zolder van haar huis. Daar lagen tekeningen verspreid over de vloer. Daan zag klokken die scheef hingen, rivieren die de lucht in liepen en mensen zonder gezicht. En midden tussen al die vreemde tekeningen lag één vaste vorm: een grote lichtende brug.
‘Die brug zie ik elke nacht,’ fluisterde Noor. ‘Maar als ik te dichtbij kom, word ik wakker.’
Samen begonnen ze zelf een ontwerp te tekenen. Ze gaven de brug stevige bogen, houten planken en lantaarns die als sterren zouden branden. Noor tekende ook een symbool dat steeds terugkeerde in haar dromen: een cirkel met een lijn erdoor, alsof de zon op hetzelfde moment opkwam en onderging.
‘Ik zie dit bij de grote wilg bij de rivier,’ zei ze. ‘Daar moeten we heen.’
Voordat Daan wegging, gaf Noor hem de tekening.
‘Als jij hem morgen nog hebt, weten we dat hij echt is.’
Daan stopte hem voorzichtig weg.
‘Ik vergeet dit nooit.’
Hoofdstuk 4: De steen bij de rivier
De volgende ochtend sprong Daan meteen uit bed. Hij pakte zijn tas.
De tekening lag er nog. Hij rende naar Noor.
Samen liepen ze naar de rivier. Bij de grote wilg vonden ze de oude platte steen. Daar stond het symbool in diepe groeven gekerfd. Noor streek eroverheen en sloot haar ogen.
‘Hier ligt de rand van de dag,’ fluisterde ze. ‘Aan de overkant begint morgen. Alles wat vandaag gebeurt, valt in de rivier omdat er geen pad is.’
Daan keek naar het kabbelende water.
‘Als we hier een brug bouwen, stopt het vergeten.’
‘Maar de steen zegt ook dat de brug niet alleen van hout mag zijn,’ zei Noor. ‘Hij moet gevuld worden met herinneringen. Anders houdt hij niet.’
Het werd ze al snel duidelijk dat de dorpsbewoners hen niet zouden helpen. Niemand wilde geloven dat er iets mis was. Toch mochten ze hier en daar een paar planken, een rol touw of een spijker meenemen.
‘Ze herinneren straks toch niet waarom we het kregen,’ zei Noor zacht.
En zo verzamelden ze precies genoeg om te beginnen.
Hoofdstuk 5: De nachtelijke bouw
Die avond gingen ze met hun spullen naar de rivier. De lucht was helder en de eerste sterren kwamen tevoorschijn. Noor zette een oude lantaarn neer. Hij gaf een klein maar warm licht.
‘We beginnen bij de steen,’ zei Daan.
Ze werkten zo stil mogelijk. Daan legde de eerste plank over de ondiepe stenen in het water, Noor knoopte de touwen vast. Het geluid van het rivierwater werd intenser, alsof het zich verzette.
‘Misschien wil de rivier geen herinneringen dragen,’ fluisterde Daan.
‘Dan moeten we haar leren hoe,’ zei Noor.
Ze zette de lantaarn midden op de eerste planken. Daarna opende ze hun schrift.
‘Lees iets voor,’ zei ze. ‘Iets dat jij echt hebt meegemaakt.’
Daan slikte, maar begon te lezen. Hij vertelde over het moment dat hij zijn zusje had getroost toen ze was gevallen. Over een middag met zijn vader waarin ze schaken hadden geleerd. Over het natte gevoel van de sprong in de rivier. Terwijl hij sprak, leek de brug steviger te worden. De planken kraakten minder. Het water werd rustiger.
‘Herinneringen maken deze brug sterk,’ fluisterde Noor.
Plank voor plank groeide de brug. De lantaarn flakkerde en plots hoorde Daan een stem die hem koud maakte.
‘Wie knoopt de dagen aan elkaar?’
De stem kwam uit de lucht, uit de rivier, uit de grond. Overal tegelijk.
Daan ademde diep in.
‘Wij,’ riep hij. ‘Omdat mensen moeten kunnen leren van wat ze meemaken. Anders blijven we stilstaan.’
De rivier werd kalm. De steen bij de wilg begon zacht te gloeien. Het symbool lachte als een bleke zon.
‘Als jullie deze brug bouwen,’ sprak de stem, ‘moeten jullie beloven dat je herinneringen deelt. Dat jullie anderen helpen om hun verhalen vast te houden.’
‘Dat beloven we,’ zei Daan.
‘Dat beloof ik ook,’ zei Noor.
Langs de randen van de brug ontstaken kleine lichtjes. Ze leken op sterren die een pad vormden. Aan de overkant verscheen een oever die voorheen nooit zichtbaar was geweest.
‘Dat is morgen,’ fluisterde Noor.
Een echt morgen.
Hoofdstuk 6: Het dorp dat leerde herinneren
De volgende ochtend stelde Daan dezelfde vraag aan tafel als altijd.
‘Mam, wat hebben we gisteren gegeten?’
Zijn moeder begon haar gewone antwoord, maar stopte toen.
‘Wortelsoep,’ zei ze langzaam. ‘En jij vond hem te zout. Hoe weet ik dat ineens?’
Zijn vader staarde naar zijn bord.
‘Ik herinner me dat we hebben geschaakt,’ zei hij. ‘En jij won. Was dat gisteren?’
‘Ja,’ zei Daan zacht. ‘Dat was gisteren.’
In het dorp gebeurde hetzelfde. De meester fronste bij het openen van zijn schrift omdat hij zich ineens herinnerde dat hij eerder een fout had gemaakt. De bakker keek verbaasd naar een brood dat hij gisteren al had gebakken. Het oude vrouwtje op het bankje fluisterde tegen haar duiven dat ze hen twee dagen achter elkaar had gevoerd.
Niet alles kwam terug, maar kleine stukjes wel. Het gordijn van vergetelheid was dunner geworden.
Op het plein vertelde Daan samen met Noor wat ze hadden gedaan. De mensen luisterden ademloos. Sommigen geloofden hen meteen, anderen pas toen ze zich weer kleine dingen begonnen te herinneren.
De meester hing een groot bord in de klas waarop kinderen elke dag opschreven wat belangrijk was geweest. De bakker schreef verhalen op briefjes die hij bij het brood stopte. Moeders en vaders vertelden elkaar opeens wat ze die dag hadden geleerd.
Die avond stonden Noor en Daan weer bij de rivier. De brug straalde zacht, alsof hij ademde.
‘Gaat de brug blijven?’ vroeg Daan.
‘Zolang mensen willen onthouden,’ zei Noor. ‘En zolang wij blijven vertellen.’
Ze keken naar het water dat rustig onder hen door stroomde. Het was niet langer de plek waar alle dagen verdwenen.
Het was nu een grens, en die grens had een pad gekregen.
Een pad naar morgen.