De Vriendelijke Vampier

De Vriendelijke Vampier

Bram de vampier wil geen bloed, maar bietensap! Toch is iedereen bang voor hem. Als er op school vreemde dingen verdwijnen, denkt iedereen dat Bram de schuldige is. Zijn klasgenoten leren dat je iemand niet moet beoordelen op uiterlijk alleen.

Het verhaal

Hoofdstuk 1 – De Nieuwe in de Klas

In het dorpje Donkerveen, waar de mist vaak boven de daken hing en de kraaien altijd iets te nieuwsgierig keken, begon een nieuwe schoolweek. De kinderen van groep 5 van basisschool De Zonnestraal mopperden een beetje, want het weekend was veel te kort geweest.

Toen juf Vera de klas binnenliep met een nieuwe leerling, werd het ineens muisstil.

“Kinderen,” zei juf met een glimlach, “dit is Bram. Hij is net verhuisd naar Donkerveen. Bram, wil je jezelf even voorstellen?”

Alle ogen richtten zich op de jongen met een lange zwarte jas, wit gezicht, en… waren dat nou puntige hoektanden? Sommige kinderen hielden hun adem in.

“Eh… hoi,” zei Bram met een zachte stem. “Ik ben Bram. Ik houd van schaken. En van… bietensap.”

“Bloed!” fluisterde Jens naar Saar. “Hij bedoelt vast bloed!”

“Hij ziet eruit als een vampier!” gniffelde een ander.

Bram hoorde het, maar zei niets. Hij keek naar de grond, zijn zwarte haar viel over zijn ogen.

Toch gaf juf Vera hem een vriendelijke knipoog. “Welkom, Bram. Je mag naast Noor zitten.”

Noor, een nieuwsgierig meisje met een bril en altijd een notitieboekje in haar tas, schoof haar stoel opzij. “Hoi Bram,” fluisterde ze vriendelijk. Bram glimlachte. Zijn hoektanden glommen een beetje. Noor slikte even, maar glimlachte terug.

Hoofdstuk 2 – Bietensap en Boeken

In de pauze haalde Bram een donkerrode fles uit zijn tas en dronk er rustig van. De kinderen op het schoolplein staarden.

“Is dat… bloed?” vroeg Jens huiverend.

“Nee hoor,” antwoordde Bram. “Bietensap. Supergezond.”

“Jij bent echt raar,” zei Lars, en liep weg.

Alleen Noor bleef staan. “Ik lust ook bietensap,” zei ze, terwijl ze haar neus rimpelde. “Maar het ziet er wel een beetje eng uit.”

Bram lachte. Het was een warme lach, helemaal niet griezelig. Noor begon zich af te vragen of Bram misschien gewoon anders was, maar niet gevaarlijk.

Toch bleven de meeste kinderen afstand houden. Als Bram iets vroeg, deden ze alsof ze het niet hoorden. Als hij meedeed met gym, hield iedereen een paar passen afstand. En toen op een dag de knuffel van juf Vera plotseling verdwenen was, riep Jens meteen:

“Het was Bram! Vampiers stelen dingen!”

“Ik heb niks gedaan,” zei Bram zachtjes.

Maar niemand luisterde.

Hoofdstuk 3 – Het Grote Verdwijnsel

De volgende dag verdwenen er meer spullen: de voetbal van de klas, een doos kleurpotloden, zelfs een pakje koekjes uit de kast. Elke keer als iets weg was, keken de kinderen automatisch naar Bram.

“Dat is niet eerlijk,” zei Noor boos. “Er is geen bewijs!”

“Hij is een vampier,” zei Lars. “Dat is bewijs genoeg.”

Bram werd stiller en stiller. Hij at zijn lunch alleen in een hoek van het plein, zijn flesje bietensap stevig vastgeklemd in zijn hand.

Noor besloot iets te doen. Ze pakte haar notitieboekje en begon te schrijven: “De Grote Verdwijnselzaak”. Ze wilde ontdekken wie er écht achter zat. En ze zou beginnen met een nachtelijke speurtocht…

Hoofdstuk 4 – Een Avond in de School

Die avond glipte Noor terug naar school, met haar zaklamp en notitieboekje in haar rugzak. Tot haar schrik stond Bram al bij het hek.

“Wat doe jij hier?” fluisterde ze.

“Ik… ik wilde kijken wie er steeds spullen meeneemt. Ik wil bewijzen dat ik het niet ben,” zei Bram.

Samen slopen ze door de donkere school. De gangen waren stil, alleen het tikken van de oude klok klonk door het gebouw. Plots hoorden ze geritsel uit de klas.

Ze schoten achter een kast.

Een klein, donker wezen met pluizige oren en een dikke staart liep door het lokaal. Het duwde met zijn poten een koekjesdoos naar een gat in de muur.

“Een rat?” fluisterde Noor.

“Bijna,” zei Bram. “Dat is een nachtknabbelaartje! Die komen soms in oude gebouwen. Ze verzamelen alles wat ze kunnen dragen.”

Het wezentje keek hen aan met grote, glanzende ogen en trippelde snel het gat in.

Hoofdstuk 5 – De Waarheid Komt Bovendrijven

De volgende dag bracht Noor een tekening mee van het nachtknabbelaartje. Ze liet hem aan juf Vera zien, samen met haar aantekeningen.

“Dat verklaart een hoop,” zei juf. “Die hebben we hier vroeger ook gehad. Ze zijn ongevaarlijk, maar dol op koekjes en zachte spullen.”

Noor keek naar Bram, die stil in zijn stoel zat.

“En Bram had er niets mee te maken,” voegde ze eraan toe. “Hij probeerde juist te helpen.”

Juf knikte ernstig. “Kinderen, we moeten iemand niet beoordelen op hoe hij eruitziet. Iedereen verdient een kans om zichzelf te laten zien.”

Langzaam begonnen de kinderen te knikken. Zelfs Jens keek een beetje beschaamd.

Hoofdstuk 6 – Een Nieuwe Vriend

In de weken daarna veranderde er veel. Bram werd uitgenodigd om mee te voetballen. Jens gaf hem zelfs een flesje bietensap als sorry. En in plaats van weg te lopen, gingen kinderen naast hem zitten in de pauze.

Noor en Bram werden dikke vrienden. Ze startten samen een schoolclub: De Nachtclub voor Rare Beesten en Vriendelijke Vampiers. Daarin tekenden ze magische dieren, verzonnen verhalen, en dronken bietensap (Noor nam het met een rietje).

Op een middag vroeg Noor: “Ben jij nou echt een vampier?”

Bram haalde zijn schouders op en grijnsde met zijn witte tanden. “Misschien een beetje. Maar een vriendelijke.”

“Dan ben je de leukste vampier die ik ken,” zei Noor.

En dat was hij ook.

Hoofdstuk 7 – De Excursie naar het Natuurmuseum

Een paar weken later ging groep 5 op excursie naar het Natuurmuseum van Donkerveen. Iedereen mocht naast iemand zitten in de bus, en dit keer vroeg Jens uit zichzelf: “Bram, wil jij naast mij zitten?”

Bram knikte verrast. “Graag.”

Onderweg keken ze uit het raam terwijl Noor alles noteerde in haar excursieboekje.

“Wat hoop je te zien?” vroeg Jens aan Bram.

“Een opgezette vleermuis,” grapte Bram.

Jens keek even geschrokken, tot hij zag dat Bram hem aankeek met een grijns. Ze barstten in lachen uit. Noor keek verbaasd op van haar notities. Had Bram zojuist een grap gemaakt?

In het museum bekeken ze botten van dinosaurussen, stenen die licht gaven in het donker, en een zaal vol opgezette nachtwezens. Toen ze bij de vleermuizen kwamen, fluisterde Bram: “Mijn overgrootopa hing vroeger naast deze…”

Iedereen lachte. Zelfs juf Vera.

Hoofdstuk 8 – Het Gevonden Dagboek

In de laatste zaal vond Noor een oud boek, verstopt achter een vitrine. Het lag half open, en op de vergeelde bladzijdes stonden tekeningen van nachtknabbelaartjes, net als die ze in school hadden gezien.

“Bram! Kijk!” riep ze.

Samen bestudeerden ze het boek. Op de laatste bladzijde stond: “Wanneer kinderen hun oordeel laten varen, groeit het licht zelfs op de donkerste plek.”

“Dat is mooi,” zei Noor zachtjes.

Bram knikte. “Dat bedoelde mijn moeder altijd als ze zei: ‘Echt kijken doe je met je hart.’”

Noor pakte haar pen en schreef de zin over in haar eigen boekje.

Hoofdstuk 9 – De Nachtclub groeit

Terug op school werd De Nachtclub voor Rare Beesten en Vriendelijke Vampiers een groot succes. Iedere woensdagmiddag kwamen kinderen samen in de bibliotheek. Ze knutselden hun eigen magische wezens, verzonnen verhalen vol geheimen, en dronken bietensap of bessenthee.

Saar, die eerst bang was voor Bram, had zelfs een toneelstukje bedacht waarin zij zelf een verlegen weerwolf speelde.

“Mag ik een hoektandenmasker lenen?” vroeg ze aan Bram.

“Alleen als jij mijn cape mag lenen,” lachte hij.

Juf Vera liet hen op een dag zelfs optreden voor de hele school. “De wereld zit vol wonderlijke wezens,” zei ze aan het eind van de voorstelling. “En soms zijn die wezens… gewoon kinderen die een beetje anders zijn.”

Hoofdstuk 10 – Een Avond zonder Angst

Op een avond liep Bram met zijn ouders door het dorp. Een groepje kinderen fietste langs.

“Dag, Bram!” riepen ze vrolijk.

Bram’s vader glimlachte verbaasd. “Je hebt vrienden, zoon.”

“Goeie vrienden,” zei Bram.

Zijn moeder kneep zacht in zijn hand. “Zie je wel? Je hoeft niemand te bijten om erbij te horen.”

“Gelukkig maar,” lachte Bram. “Want ik houd toch écht alleen van bieten.”

Ze liepen verder onder de sterren, die die avond helderder leken dan ooit boven Donkerveen.

En misschien, heel misschien, glinsterde daar ergens in het donker nog steeds een nachtknabbelaartje… met een koekje in z’n pootje.

back to top